Uitspraak: Accountant berispt vanwege het niet melden van vermoedelijke ponzifraude [eigen zaak]

Een ondernemer heeft verschillende vennootschappen. De accountant van de vennootschappen wil voor één van de vennootschappen de jaarrekening opmaken voor 2010. In 2013 laat de accountant per brief aan de ondernemer weten dat hij een naheffing heeft ontvangen van de belastingdienst van meer dan €70.000. De aanslag is opgelegd omdat er geen aangifte vennootschapsbelasting is gedaan in 2010. Om bezwaar te kunnen maken moet deze aangifte alsnog worden ingediend. De accountant laat weten dat hij aanvullende informatie nodig heeft om de jaarrekening en de aangifte vennootschapsbelasting 2010 af te kunnen ronden. De informatie die ontbreekt heeft mede betrekking op door de vennootschap uitgegeven obligaties. Het is niet duidelijk wat er met het opgehaalde geld is gebeurd. De accountant vermoed dat de opbrengsten worden gebruikt om andere schulden af te lossen.
Eind 2014 laat de accountant aan de ondernemer weten dat hij de opdracht om de jaarrekening over 2010 op te maken, teruggeeft aan de ondernemer. Hij komt tot deze beslissing omdat de ondernemer niet de benodigde informatie verstrekt om de jaarrekening over 2010 te kunnen opmaken. Uiteindelijk worden alle vennootschappen van de ondernemer failliet verklaard.

Investeerders dienen klacht in

De investeerders die de obligaties hebben gekocht zijn van mening dat de accountant had moeten ingrijpen. De investeerders, die tezamen voor €749.500 obligaties kochten, dienen een klaagschrift in bij de Accountantskamer. Zij doen dit nadat zij de klachtenprocedure van de klachtencommissie van de Nba hebben doorlopen. In het klaagschrift betogen de investeerders dat de accountant niet op tijd de opdracht, om de jaarrekening 2010 samen te stellen, aan de ondernemer heeft teruggegeven.
Daarnaast stellen zij dat de accountant had moeten vermoeden dat er financiële transacties plaatsvonden die niet klopten. De accountant had de investeerders hier tijdens eerdere gesprekken al op moeten wijzen. Omdat de accountant niet heeft ingegrepen ontstond er met zijn medewerking een pyramidespel. Als laatste stellen de investeerders dat de accountant ten onrechte geen melding heeft gedaan in het kader van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en/of in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft).

Accountant schendt fundamentele beginselen

De investeerders zijn van mening dat de accountant hen er eerder op had moeten wijzen dat er transacties plaatsvonden die niet juist waren. De accountant verweert zich hiertegen door te stellen dat de investeerders niet aannemelijk hebben gemaakt dat er sprake was van onjuiste transacties of een incorrecte boekhouding. Op dit onderdeel gaat de Accountantskamer mee met de accountant. De investeerders hebben volgens de Accountantskamer onvoldoende onderbouwd dat sprake was van onjuiste transacties of een onjuiste boekhouding.
Daarnaast stelden de investeerders dat de accountant de opdracht om het jaarverslag van 2010 samen te stellen, niet tijdig heeft teruggegeven aan de ondernemer. De Accountantskamer is het met de investeerders eens. De accountant had eerder achter de ontbrekende informatie aan moeten gaan. Door dit na te laten heeft de accountant in strijd met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid en het beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid gehandeld.
Als laatste voeren de investeerders aan dat de accountant een melding had moeten maken van de onjuiste transacties. De Accountantskamer is het hiermee eens en stelt dat de accountant weliswaar geen melding had hoeven doen op grond van de Wft maar wel op grond van de Wwft. De meldingsplicht van de Wwft heeft een ruimere strekking dan de accountant stelt. Iedere ongebruikelijke transactie behoort in het kader van de Wwft gemeld te worden. Ook door accountants.
Omdat de Accountantskamer op twee punten met de klacht van de investeerders meegaat kan hij een maatregel opleggen. In eerste aanleg oordeelt de Accountantskamer dat de accountant wordt berispt.

Ook na hoger beroep blijft berisping een gepaste maatregel

De accountant gaat in hoger beroep tegen de uitspraak bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). In hoger beroep voert hij drie gronden aan.
De eerste grond houdt in dat de Accountantskamer in de klacht van de investeerders niet had mogen lezen dat hij een melding had moeten maken op grond van de Wft of Wwft. De accountant stelt dat de klachtencommissie van de Nba dit ook niet heeft gedaan. Het CBb gaat niet mee met het verweer van de accountant en stelt dat de Accountantskamer de klacht op juiste wijze heeft geïnterpreteerd.
Als tweede grond voor zijn hoger beroep voert de accountant aan dat de Accountantskamer niet had mogen stellen dat hij een melding had moeten maken op grond van de Wwft. De accountant stelt dat er pas een melding gemaakt moeten worden als sprake is van twee vereisten. Het eerste vereiste is dat de instelling die de melding moet maken de transactie kende. Het tweede vereiste is dat instelling bekend moet zijn met het ongebruikelijke karakter van die transactie. Hiervoor geldt volgens de accountant dat hij wel feitelijk inzicht moet hebben gehad in de transacties. Omdat hij deze transacties nooit heeft kunnen inzien had hij het vermoeden van een ongebruikelijke transactie nergens op kunnen baseren. Hij was dus niet bekend met de transactie en had dus ook geen melding hoeven maken.
De investeerders stellen dat de accountant, ongeacht of hij van de transacties wist, wel het vermoeden had dat er sprake was van een piramidespel. Het CBb is van oordeel dat uit de stukken voldoende is gebleken dat de accountant wist dat er ongebruikelijke transacties plaatsvonden. Daarom had hij van deze transacties melding moeten maken op grond van de Wwft.
Als laatste grond voert de accountant aan dat het niet in het belang van de ondernemer en zijn vennootschap was om de opdracht snel terug te geven. Hij stelt dat het samenstellen van de jaarrekening in het belang is van de ondernemer en de vennootschap en dat de belangen van de investeerders pas van belang worden als de jaarrekening is opgesteld en gedeponeerd. De investeerders leggen te veel nadruk op de brief uit 2013, aldus de accountant.
Het CBb gaat niet mee met de accountant. Het CBb stelt dat de accountant gedurende de gehele looptijd van zijn opdracht een professioneel-kritische instelling moet hebben. Ook de belangen van derden spelen al eerder een rol. De accountant stelt dat het vertraagd opmaken van de jaarrekening al een signaal afgeeft naar de investeerders en dat dat signaal gelijkgesteld kan worden met het teruggeven van de opdracht aan de ondernemer. Het CBb is het hier niet mee eens. Het teruggeven van een opdracht geeft een veel sterker signaal af dat er iets mis is in een onderneming dan het vertraagd opstellen van de jaarrekening.
Nu alle argumenten die de accountant aanvoert in het hoger beroep door het CBb worden weerlegd, blijft de berisping van de accountant in stand.

Klik hier voor de volledige uitspraak van de Accountantskamer.

Klik hier voor de volledige uitspraak van de het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Financieel Recht Advocaten

Heeft u een geschil met uw accountant over de vraag of hij/zij de benodigde vakbekwaamheid, zorgvuldigheid en deskundigheid in acht heeft genomen bij de uitvoering van zijn/haar werkzaamheden? Heeft uw accountant uw opdrachten niet naar behoren uitgevoerd? En heeft u als gevolg daarvan schade geleden? Neem dan hier contact op met een van de gespecialiseerde advocaten van Financieel Recht Advocaten.

Zie ook vergelijkbare uitspraken:

Rob Silvertand

Wij staan voor u klaar

  • Tegen financiële dienstverleners
  • 10+ jaar ervaring
  • Eerlijk en transparant
Neem contact op

Wij helpen u graag

  • Tegen financiële dienstverleners
  • 10+ jaar ervaring
  • Eerlijk en transparant