A was samen met B en C vennoten van een later gefailleerde vennootschap onder firma. Eind 2007 is A als vennoot uitgetreden. Op 19 oktober 2007 is tussen Kranenburg en de overgebleven vennoten een overeenkomst van geldlening tot stand gekomen voor een bedrag van € 200.000,=. In oktober 2007 heeft A zich jegens Kranenburg tot een bedrag van € 100.000,00 garant gesteld voor de nakoming van de verplichtingen van B en C. Bij brief van 24 augustus 2010 heeft Kranenburg een beroep gedaan op de verstrekte bankgarantie doordat vennoten B en C hun verplichtingen jegens hem niet nakwamen. De echtgenote van A heeft de garantieverklaring buitengerechtelijk vernietigd op grond van het bepaalde in artikel 1:88 BW.
Kranenburg vordert veroordeling van A tot betaling van € 100.000,00, vermeerderd met rente en kosten op grond van de bankgarantie. A voert als verweer dat de garantieverklaring door zijn echtgenote is vernietigd.
De garantieverklaring en “de normale uitoefening van beroep en bedrijf”
Artikel 1:88 BW bepaalt dat een echtgenoot voor bepaalde rechtshandelingen, waaronder het ondertekenen van overeenkomsten die ertoe strekken dat hij zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van de derde verbindt, in beginsel toestemming van de andere echtgenoot nodig heeft. Doel van het bepaalde in artikel 1:88 BW is om, in het belang van het gezin, echtgenoten tegen elkaar te beschermen ten aanzien van het verrichten van rechtshandelingen die benadelend zijn of een groot financieel risico met zich meebrengen.
Het bovenstaande lijdt uitzondering indien de rechtshandeling wordt uitgevoerd in “de normale uitoefening van beroep of bedrijf”. Deze uitzondering moet volgens de Hoge Raad beperkt worden uitgelegd. Het gaat derhalve niet om de vraag of het ondertekenen van de garantieverklaring behoort tot de normale uitoefening van beroep of bedrijf, maar of de rechtshandeling waarvoor de garantie wordt verstrekt behoort tot de normale uitoefening van beroep of bedrijf.
Bankgarantie vernietigd door de rechtbank
Kranenburg heeft gesteld dat A heeft gehandeld in de normale uitoefening van beroep of bedrijf. De lening aan B en C was bedoeld om hen in de gelegenheid te stellen A als vennoot uit te kopen. A heeft deze stellingen van Kranenburg betwist. De rechtbank oordeelt dat de garantieverklaring van A betrekking heeft op een lening die is verstrekt aan derden, namelijk aan B en C. Een dergelijke lening – waarbij A noch zijn bedrijf partij is – is geen rechtshandeling behorend tot de uitoefening van beroep of bedrijf van. Zelfs indien zou worden aangenomen dat de lening was bedoeld om B en C in de gelegenheid te stellen A voor een bedrag van € 200.000,00 uit te kopen, geldt dat niet kan worden geoordeeld dat het (persoonlijk) garant stellen voor een aan derden verstrekte lening een rechtshandeling is ten behoeve van de normale bedrijfsvoering door A.
Dit betekent dat de garantieverklaring onder de reikwijdte van het bepaalde in artikel 1:88 lid 1 sub c BW valt, zodat A voor het ondertekenen van deze verklaring de toestemming van zijn echtgenote nodig had. Daarmee heeft te gelden dat de garantieverklaring rechtsgeldig is vernietigd. A hoeft de € 100.000,00 dus niet aan Kranenburg te betalen.
Financieel Recht Advocaten
Heeft u een vergelijkbare casus of heeft u vragen over bovengenoemde casus, neem dan vrijblijvend contact met ons op. Ons kantoor heeft ruime ervaring in het beslechten van geschillen met betrekking tot borgstellingen, bankgaranties en overige zekerheden. Klik hier om vrijblijvend met ons contact op te nemen.
Klik hier voor de uitspraak.
Zie ook vergelijkbare uitspraken:
- Bank weigert tot uitbetaling bankgarantie over te gaan
- Geen verplichte rangorde uitwinning zekerheden
Wij staan voor u klaar
- Tegen financiële dienstverleners
- 20+ jaar ervaring
- Eerlijk en transparant