Klaagster heeft een autoverhuurbedrijf. De auto’s bevinden zich met name in het duurdere prijssegment. Op 1 juni 2019 is tussen beslagene 2 (hierna: de BV) een huurovereenkomst gesloten voor een personenauto, met een looptijd van 36 maanden. In 2020 – ongeveer een jaar en dus ruimschoots vóór het einde van de looptijd van deze huurovereenkomst – heeft beslagene bij een autodealer de wens te kennen gegeven om een Audi SQ7 te leasen, waarbij zijn voorgaande auto zou worden ingeruild. De dealer heeft vervolgens klaagster benaderd voor het tot stand brengen van een huurovereenkomst tussen beslagene en klaagster. Daarop is tussen partijen ten behoeve van de lease van de Auto een huurovereenkomst gesloten. Namens de BV heeft beslagene de overeenkomst ondertekend. Klaagster heeft het te financieren bedrag aan de dealer betaald. Beslagene heeft vervolgens bij de dealer een aanbetaling gedaan van € 84.102,90 ten behoeve van klaagster. Klaagster is niet bekend hoe beslagene deze aanbetaling heeft verricht, in het bijzonder niet of sprake is geweest van contante betaling. Bij het sluiten van de huurovereenkomst is geen contact geweest tussen klaagster en beslagene.
Op de Audi SQ7 is vervolgens beslag gelegd op grond van artikel 94a Sv. Klaagster, de verhuurder van de auto, maakt nu bezwaar tegen de beslaglegging. Klaagster stelt dat het beslag moet worden opgeheven en de Audi moet worden teruggegeven aan klaagster omdat er geen sprake meer is van een belang dat het voortduren van het beslag rechtvaardigt.
In artikel 3 van de Wwft is het cliëntenonderzoek geregeld. De rechtbank acht gelet op de inhoud van dit artikel het een reële mogelijkheid dat klaagster bij het aangaan van de huurovereenkomst met betrekking tot de auto had dienen over te gaan tot het verrichten van dergelijk cliëntenonderzoek naar de BV. Uit de stelling van klaagster dat zij bij het sluiten van deze huurovereenkomst geen contact heeft gehad met de BV leidt de rechtbank echter af dat klaagster met betrekking tot de huurovereenkomst rond het sluiten ervan geen cliëntenonderzoek heeft verricht. De rechtbank beschikt voorts niet over aanwijzingen dat nadien alsnog cliëntenonderzoek heeft plaatsgevonden. Bovendien stelt klaagster zich door zich niet op de hoogte te stellen van de wijze waarop eerdergenoemde aanbetaling ten behoeve van klaagster is verricht (contant of anderszins) bloot aan de reële mogelijkheid dat zij de in artikel 16, eerste lid, van de Wwft neergelegde meldplicht voor ongebruikelijke transacties niet naleeft.
De reële kans dat een of meer van de hiervoor bedoelde bepalingen van de Wwft door klaagster niet zijn nageleefd acht de rechtbank, ook tegen de achtergrond van de doelstellingen van de Wwft, een concrete aanwijzing dat zich in dit geval een situatie voordoet als bedoeld in artikel 94a, vierde lid, Sv.
De verhuurder heeft dus nagelaten gedegen cliëntenonderzoek te doen, hierom wordt het beklag over het beslag ongegrond verklaard.
Lees hier de hele uitspraak.
Financieel Recht Advocaten
Heeft u het vermoeden dat u schade heeft geleden als gevolg van slecht advies van uw hypotheekadviseur en/of bank? Neem dan hier vrijblijvend contact op met een van onze advocaten. Ons kantoor heeft ruime ervaring met het procederen tegen banken, tussenpersonen, financieel adviseurs, hypotheekadviseurs, beleggingsadviseurs alsmede vermogensbeheerders.
Wij staan voor u klaar
- Tegen financiële dienstverleners
- 20+ jaar ervaring
- Eerlijk en transparant