Uitspraak: Bank moet productopslag meenemen in berekening boeterente

Meneer A heeft een hypothecaire geldlening die bestaat uit twee delen. Bij het aangaan van de overeenkomst in 2002 is een deel van de lening niet-aflossingsvrij en een deel aflossingsvrij. In 2014 wordt het niet-aflossingsvrije leningdeel omgezet in een aflossingsvrij leningdeel. Met de wijziging wordt ook de rente vast gezet op een percentage van 2,7% voor twee jaar. Op 8 juli 2015 heeft de bank meneer A een aanbod tot rentemiddeling gedaan. Meneer A heeft voor beide leningdelen het aanbod van de bank aanvaard. De rente wordt daarmee verlaagd naar 2,4% voor een periode van vijf jaar. Vanaf 2016 hanteert de bank voor alle hypothecaire geldleningen een basistarief. Omdat volgens de bank het risico op een restschuld groter is geworden bij gebruik van aflossingsvrije leningen, hanteert de bank een product specifieke opslag van 0,2% voor aflossingsvrije leningen. Na bijna twee jaar doet meneer A eind 2017 een verzoek tot renteconversie aan de bank. A wil de rente vastzetten voor een periode van 10 jaar. De bank doet een voorstel voor beide leningdelen en komt uit op een rentepercentage van 1,85%. Daar komt nog 0,2% bij omdat het gaat om aflossingsvrije leningen. Voor deze renteconversie brengt de bank een vergoeding in rekening vanwege het financiële nadeel van de conversie voor de bank. Bij de berekening van de vergoeding vergelijkt de bank het rentepercentage van voor de conversie en het rentepercentage van na de conversie. In deze berekening gaat de bank uit van een percentage exclusief de product opslag van 0,2%. Meneer A is onder protest op 22 januari 2018 akkoord gegaan met het voorstel.

Productopslag is geen individuele opslag

Omdat meneer A het niet eens is met de berekening van de bank dient hij een klacht in bij de Geschillencommissie van het Kifid. Meneer A stelt dat de bank een te hoge vergoeding in rekening heeft gebracht voor de renteconversie. Volgen A is met de bank overeengekomen dat wordt gerekend met de standaardrente exclusief individuele op- en afslagen. De bank hanteert sinds 2016 een opslag van 0,2% voor aflossingsvrije leningen. Dit is echter geen individuele opslag maar een productopslag, aldus meneer A. De bank had de ‘boeterente’ dan ook moeten baseren op een nieuwe rente van 2,05% in plaats van 1,85%. Meneer A heeft zelf zijn schade berekend en komt uit op een bedrag van €1.807 die hij teveel aan ‘boeterente’ heeft betaald voor de renteconversie. Met de klacht vordert hij dit bedrag terug van de bank.

Bank handelt in lijn met AFM leidraad

De bank is het niet eens met de stelling van meneer A. Volgens de bank wordt voor de berekening van een vergoeding vanwege een renteconversie gebruik gemaakt van de vergelijkingsrente. Dit is de standaardrente exclusief op- en afslagen. De bank stelt dat geen sprake is van een productopslag maar een individuele opslag. Enkel klanten met een aflossingsvrije hypotheek betalen een opslag van 0,2%. Deze berekeningsmethode zou in lijn zijn met de door de AFM gepubliceerde Leidraad Vergoeding voor vervroegde aflossing van hypotheken uit maart 2017.

Bank legt AFM leidraad verkeerd uit

De Geschillencommissie moet in dit geschil beoordelen of de door de bank in rekening gebrachte boeterente vanwege de renteconversie op een juiste wijze is berekend. De Geschillencommissie overweegt dat de Leidraad van de AFM in beginsel enkel van toepassing is bij een daadwerkelijke vervroegde aflossing. In dit geval is echter sprake van een fictieve aflossing door meneer A. De bank heeft in de klachtenprocedure gesteld dat haar berekeningsmethode voldoet aan de Leidraad van de AFM. Daarom zal de Geschillencommissie beoordelen of ook in deze situatie van fictieve aflossing de boeterente in lijn met de Leidraad is berekend. Op grond van de Leidraad van de AFM moet een geldverstrekker voor een boeterenteberekening op- en afslagen consistent toepassen. Dit consistent toepassen wordt in de praktijk vaak verschillend uitgelegd door banken en hun klanten. In dit geval stelt de bank consistent te zijn geweest in haar berekeningen omdat zij alle op- en afslagen buiten beschouwing heeft gelaten. Zowel de contractrente als de vergelijkingsrente is in dit geval zonder op- en afslagen vastgesteld. De Geschillencommissie is echter van oordeel dat uit de Leidraad van de AFM blijkt dat niet de hoogte van een opslag, maar de klasse waarop de hoogte van een opslag is gebaseerd op een consistente wijze moet worden toegepast. In dit geval gaat het om een opslag die betrekking heeft op de aflossingsvorm van een aflossingsvrije hypothecaire lening. Dit betekend dat de bank bij haar berekening gebruik heeft moeten maken van een rentepercentage van 2,05% in plaats van de nu door haar gebruikte 1,85%.

Vordering wordt toegewezen

De Geschillencommissie concludeert dat de bank de Leidraad van de AFM op een onjuiste wijze heeft toegepast. Dit betekend dat de vordering van meneer A wordt toegewezen. De bank had in haar berekening voor de boeterente gebruik moeten rekenen met een vergelijkingsrente van 2,05%. De bank wordt in de gelegenheid gesteld om de boeterente opnieuw te berekenen. Ditmaal gebruikmakende van een vergelijkingsrente die gelijk is aan de contractrente. De bank moet deze berekening binnen zes weken maken en het de door meneer A teveel betaalde boeterente aan hem terugbetalen.

Lees hier de volledige uitspraak van de Geschillencommissie van het Kifid.

Fabienne de Jong

Wij staan voor u klaar

  • Tegen financiële dienstverleners
  • 10+ jaar ervaring
  • Eerlijk en transparant
Neem contact op

Wij helpen u graag

  • Tegen financiële dienstverleners
  • 10+ jaar ervaring
  • Eerlijk en transparant