Appellante exploiteert sinds 2005 een bruidsmodewinkel. Boven de winkel bevindt zich een bovenwoning. De aankoop van het winkelpand is gefinancierd met een door Rabobank aan appellante in privé verstrekte lening. In de hypotheekakte wordt het pand omschreven als “het woonhuis met bedrijfsruimte”.
Via bemiddeling van Rabobank heeft appellante bij verzekeraar Interpolis de zakelijke opstalverzekering voor het pand afgesloten.
In maart 2012 heeft in het pand brand gewoed. De beperkte schade als gevolg van die brand is onder de verzekering bij Interpolis afgewikkeld. Op 6 juli 2013 heeft er nogmaals een brand gewoed. Dit keer is het pand volledig verwoest. Een groot deel van de schade aan de opstal is door Interpolis vergoed, maar niet de over de herbouwkosten verschuldigde BTW, omdat de verzekering daarvoor geen dekking bood. Appellante heeft de door Interpolis niet vergoede BTW alleen kunnen verrekenen voor zover het de BTW over de herbouwkosten van de bedrijfsruimte betrof. De BTW over de herbouwkosten van het woongedeelte kwam niet voor verrekening in aanmerking.
Appellante heeft Rabobank aansprakelijk gesteld voor de schade die zij lijdt doordat de BTW over de herbouwkosten van het woongedeelte niet onder de verzekering bij Interpolis wordt vergoed.
De vordering in eerste aanleg
Appellante vordert dat Rabobank wordt veroordeeld tot betaling van 85.583,15 euro. Appellante stelt dat Rabobank haar zorgplicht als assurantietussenpersoon heeft geschonden, doordat de bank haar niet heeft behoed voor het ontbreken van dekking voor de BTW over de herbouwkosten van het woongedeelte van het pand. Rabobank had daarop bedacht moeten zijn omdat appellante het pand (gedeeltelijk) in privé had aangekocht.
De rechtbank heeft de vordering afgewezen. De rechtbank oordeelde dat Rabobank niet haar zorgplicht heeft geschonden omdat pas bij daadwerkelijke bewoning in het woongedeelte een andere verzekering aangewezen zou (kunnen) zijn. Dat het pand door appellante voor de belasting als privébezit is aangemerkt, doet niet ter zake, aldus de rechtbank. Ten slotte zou het volgens de rechtbank – wanneer zij het destijds anders had gewild – aan appellante zijn geweest om na bestudering van de polis aan te geven dat er iets niet klopte.
De beoordeling
Appelante voert nogmaals aan dat zij een leek is op verzekeringsgebied en zij zich niet bewust was van het risico. Appellante wilde het pand juist aankopen omdat zij daarmee ook de beschikking zou krijgen over de ruimte boven de bedrijfsruimte zodat zij daar kon gaan wonen in de toekomst.
Rabobank stelt dat het om een zakelijke verzekering ging, dat zij nimmer in het pand heeft gewoond en dat het pand in de staat waarin het verkeerde ook niet geschikt was voor bewoning. Zij had daarnaast volgens Rabobank niet de financiële middelen om het bewoonbaar te maken. Het pand stond zelfs een tijdje in de verkoop. Dit veranderde pas nadat de situatie in 2013 door de brand voor appellante ingrijpend was gewijzigd: het pand was met behulp van het verzekeringsgeld van Interpolis bewoonbaar gemaakt.
Het hof oordeelt als volgt. Rabobank was bekend met het feit dat het pand in privé werd aangekocht, dat het pand tevens een woonbestemming had (taxatierapport) en dat het ook volgens de hypotheekakte ging om een woonhuis met bedrijfsruimte. Rabobank had daarom appellante op de kenmerken van de door haar geadviseerde verzekering, waaronder het feit dat deze geen dekking bood voor de BTW, moeten attenderen en moeten nagaan of appellante de daaraan verbonden risico’s kende en accepteerde. Nu Rabobank dit heeft nagelaten, moet worden geoordeeld dat zij jegens appellante is tekortgeschoten in de verplichtingen die op haar als assurantietussenpersoon rustten. Daarmee slagen de daarop gerichte grieven van appellante.
De stelling dat appelante, bij juiste advisering, dezelfde verzekering had afgesloten is onvoldoende onderbouwd door Rabobank. De stelling dat appellante niet over voldoende middelen beschikte om een verbouw (voor bewoning) te bekostigen, acht het hof niet relevant. Het gaat immers niet om de vraag wat appellante – op dat moment – wel of niet kon bekostigen maar om de vraag waartegen zij zich voor de toekomst wilde verzekeren. Verder kan volgens het hof van een leek niet worden verwacht dat deze in staat is om zelfstandig te beoordelen in hoeverre de verzekering ook de BTW dekt en welke gevolgen dat – bij herbouw – in dit geval voor appellante zou kunnen hebben. Ook de hiertegen gerichte grieven van appellante slagen.
De conclusie is dat Rabobank jegens appellante is tekortgeschoten in de nakoming van de op haar als assurantietussenpersoon rustende verplichtingen en dat zij de als gevolg daarvan geleden schade moet vergoeden. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en stelt het door Rabobank te betalen bedrag aan appelante gemotiveerd vast op 48.869,03 euro.
Lees hier de hele uitspraak.
Financieel Recht Advocaten
Heeft u het vermoeden dat u schade heeft geleden als gevolg van slecht advies van uw hypotheekadviseur en/of bank? Neem dan hier vrijblijvend contact op met een van onze advocaten. Ons kantoor heeft ruime ervaring met het procederen tegen banken, tussenpersonen, financieel adviseurs, hypotheekadviseurs, beleggingsadviseurs alsmede vermogensbeheerders.
Wij staan voor u klaar
- Tegen financiële dienstverleners
- 20+ jaar ervaring
- Eerlijk en transparant