Financiële instellingen zijn verplicht om periodiek controles uit te voeren op hun klanten. Deze verplichting is ontstaan uit de Wet op financieel toezicht (Wft) en de Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme (Wwft). De klant moet aan deze controles meewerken, maar wat als dit niet of onvoldoende gebeurd?
Geschillencommissie
Om meer duidelijkheid te scheppen bekijken we een uitspraak van de Geschillencommissie van het KiFiD op 15 maart 2022. Het KiFiD krijgt de laatste jaren veel klachten over de beëindiging van de bankrelatie en de opzegging van de bankrekening. De bank geeft vaak als reden dat zij het klantenonderzoek niet kunnen voltooien en door de huidige wetgeving de relatie verplicht moeten beëindigen.
In de uitspraak ging het om een consument die al jaren bankierde bij de ING. Op enig moment bleek uit onderzoek dat de betreffende consument zakelijke transacties verrichten met een bankrekening die was bedoeld voor particulier gebruik. De ING vroeg de consument op 30 september 2019 om een nadere toelichting op deze transacties en vroeg de consument daarnaast om een zakelijke rekening te openen, op straffe van blokkade van de particuliere rekening.
Kort hierna opende de consument een zakelijke rekening. Wel bleef de consument in gebreke bij het verstrekken van voldoende inlichtingen over zijn bedrijfsvoering. Het enige wat naar voren kwam is dat consument een handel in gebruikte auto’s had die hij ook naar het buitenland exporteerde.
Op 4 augustus 2020 werd de bancaire relatie met de consument beëindigd. Volgens de ING had de consument onvoldoende documentatie en verklaringen gegeven. De bank heeft hierdoor onvoldoende inzichten gekregen in de algehele bedrijfsvoering van het bedrijf. Naast de beëindiging van de bankrelatie werden ook de persoonsgegevens van de consument geregistreerd in het interne Verwijzingsregister (IVR) voor een duur van acht jaar.
Opname intern Verwijzingsregister
De consument vorderde bij het KiFiD dat de persoonsgegevens onmiddellijk moesten worden verwijderd uit het IVR. De commissie oordeelde dat de consument – ondanks herhaalde verzoeken – onvoldoende inzicht had gegeven in de jaarcijfers en kasboeken van de onderneming, in de documentatie van de tweedehands auto’s die verhandeld zijn, in de contante betalingen die daarmee gemoeid gingen, van in- en verkoopadministratie van de auto’s en van de BPM-administratie. Hierdoor kon de bank mogelijke risico’s, zoals BPM-fraude, onvoldoende inschatten.
Ook was er onvoldoende inzicht gegeven in de maatregelen die de consument had getroffen om te waarborgen dat de contante betalingen een legitieme herkomst hadden. Naar het oordeel van de commissie zijn dit gebeurtenissen die van belang zijn voor de veiligheid en integriteit van de bank en om die reden speciale aandacht behoeven. Dit rechtvaardigde de opname van de persoonsgegevens van de consument in het intern Verwijzingsregister.
Proportioneel
De tweede vraag die de commissie moest behandelen ging over de vraag of de registratie wel proportioneel was. Hiervoor maakte de commissie gebruik van een uitspraak van de Hoge Raad uit 2011. ‘de inbreuk op de belangen van de betrokkene mag niet onevenredig zijn in verhouding tot het met de verwerking van de persoonsgegevens te dienen doel (proportionaliteit), en dat dit doel in redelijkheid niet op een andere -minder nadelige- wijze kan worden verwezenlijkt (subsidiariteit)’, aldus de Hoge Raad.
De Hoge raad eindigt met: ‘De betrokkene die verwijdering van een registratie of verkorting van de duur van een registratie wenst, zal moeten aanvoeren op grond waarvan hij disproportioneel wordt geraakt in zijn belangen en waarom zijn belang prevaleert boven dat van de bank.’
Belangenafweging
Ten slotte beoordeelde de commissie of het belang van de bank zwaarder weegt dan het belang van de consument om een betaalrekening te hebben. Hierbij ging het in het bijzonder om de registratie in het IVR. Volgens de commissie belet de registratie niet om een relatie aan te gaan met een andere bank. Ook bleek niet van omstandigheden die maakten dat de duur van de registratie (acht jaar) disproportioneel was.
Volgens de commissie is het zeer onwaarschijnlijk dat de consument bij geen andere bank een betaalrekening kan aanvragen en weegt het belang van de ING dus zwaarder dan het belang van de consument.
Conclusie
Met betrekking tot de particuliere rekening geldt volgens de Geschillencommissie de maatstaf van redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 lid 2 BW). De bank stelde zich op het standpunt dat er tussen partijen geen vertrouwensband meer bestond. Dat vond de Geschillencommissie geen onaanvaardbaar standpunt, gelet op het gedrag van de consument. Daarbij werd ook meegewogen dat de bank op grond van artikel 5 lid 3 Wwft verplicht is de bancaire relatie te beëindigen als zij niet kan voldoen aan haar verplichtingen om een cliëntenonderzoek te verrichten. De commissie ging mee met de het verweer van de ING en verwierp de klacht van de consument.
Financieel Recht Advocaten
Wilt u advies over of begeleiding bij conflicten over het cliëntenonderzoek van banken en de registratie van persoonsgegevens in de Gebeurtenissenadministratie, het IVR, het Incidentenregister en het EVR? Neem dan vrijblijvend contact met ons op.
Wij staan voor u klaar
- Tegen financiële dienstverleners
- 20+ jaar ervaring
- Eerlijk en transparant