College van Beroep voor het bedrijfsleven bevestigt heffing toezichtkosten door DNB
Op 23 april 2024 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) geoordeeld dat de heffing van toezichtkosten door De Nederlandsche Bank (DNB) over het jaar 2020 voor een trustkantoor rechtmatig is vastgesteld. Het hoger beroep van het trustkantoor tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam werd ongegrond verklaard. Het trustkantoor had betoogd dat de omzet waarop de heffing was gebaseerd, onjuist was berekend en dat de maatstaf in strijd was met de Wet bekostiging financieel toezicht 2019 (Wbft 2019). Het CBb bevestigde echter de rechtmatigheid van de heffing.
Achtergrond van de zaak
Het trustkantoor, [naam 1] B.V., vormde samen met een ander trustkantoor een groep en beschikte over een vergunning op grond van de Wet toezicht trustkantoren 2018 (Wtt 2018). DNB had de heffing van toezichtkosten voor het jaar 2020 vastgesteld op € 48.500,-, gebaseerd op de totale omzet van de groep in 2019. Het trustkantoor was het hiermee oneens en stelde dat de omzet die als basis voor de heffing was genomen, niet correct was berekend en te hoog was.
Feiten en omstandigheden
De relevante feiten in deze zaak zijn als volgt:
Het trustkantoor had een totale omzet en overige opbrengsten uit trustdiensten opgegeven van € 800.295,- voor het jaar 2019.
DNB had dit bedrag gebruikt als basis voor de heffing van toezichtkosten voor het jaar 2020.
Het trustkantoor stelde dat alleen de omzet uit directieverlening en domicilieverlening in aanmerking mocht worden genomen en niet de aanvullende werkzaamheden zoals juridisch advies en belastingaangiften.
Criteria voor heffing
Het CBb oordeelde dat de heffing door DNB in overeenstemming was met de geldende regelgeving, waaronder het Besluit bekostiging financieel toezicht 2019 (Bbft 2019). De omzet uit zowel directieverlening en domicilieverlening als aanvullende werkzaamheden werd terecht meegenomen bij de berekening van de heffing. Het College bevestigde dat de definitie van trustdiensten in de Wtt 2018 de aanvullende werkzaamheden omvatte wanneer deze werden geleverd in combinatie met domicilieverlening.
Beoordeling door het CBb
Het CBb oordeelde dat DNB de juiste maatstaf had gehanteerd en dat de totale omzet van het trustkantoor terecht was gebruikt voor de heffing van toezichtkosten. De uitleg van de wetgever was duidelijk dat voor trustkantoren de omzet bepalend is, inclusief de opbrengsten uit aanvullende werkzaamheden die verband houden met trustdiensten.
Proportionaliteit en rechtmatigheid
Het CBb vond dat de gekozen heffingsmaatstaf niet in strijd was met de Wbft 2019 of met algemene rechtsbeginselen zoals het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. De maatstaf weerspiegelde de omvang van de trustkantoren en hun draagkracht binnen de toezichtcategorie.
Beslissing van het CBb
Het CBb bevestigde de uitspraak van de rechtbank Rotterdam en verklaarde het hoger beroep van [naam 1] ongegrond. De heffing van toezichtkosten door DNB was rechtmatig vastgesteld op basis van de totale omzet en overige opbrengsten uit trustdiensten.
Financieel Recht Advocaten
Deze uitspraak benadrukt het belang van een duidelijke en consistente toepassing van de heffingsmaatstaven voor toezichtkosten binnen de financiële sector. Trustkantoren dienen zich ervan bewust te zijn dat hun totale omzet, inclusief aanvullende werkzaamheden, bepalend is voor de berekening van toezichtkosten. Voor juridisch advies over toezichtkosten en geschillen met toezichthouders kunt u contact opnemen met een advocaat gespecialiseerd in financieel recht.