Uitspraak: Leningnemer voelt zich gedupeerd door cessie van bank aan niet bank

Betrokkene sr. had ter financiering van zijn zakelijke vastgoedportefeuille sinds 2006 een rekening-courantfaciliteit en vier langlopende geldleningen bij F. Van Lanschot Bankiers N.V. (hierna: Van Lanschot) afgesloten. Daarnaast had betrokkene sr. een betaalrekening bij Van Lanschot.

Eiser jr. heeft tot zekerheid voor de terugbetaling van de kredietfaciliteit van betrokkene sr. ten behoeve van Van Lanschot een recht van eerste hypotheek gevestigd op aan hem toebehorend onroerend goed, waaronder bedrijfsunits en appartementen.

Op 6 augustus 2015 heeft Van Lanschot aan de markt en haar klanten bekendgemaakt dat de zakelijke vastgoedleningen, die zijn ondergebracht bij Bijzonder Beheer Vastgoed, waaronder de kredietrelatie met betrokkene sr, zouden worden verkocht aan Cerberus. Promontoria behoort tot de Cerberus-groep.

Bij brief van 2 maart 2016 is namens Promontoria aan betrokkene sr. meegedeeld dat hij niet aan zijn verplichtingen jegens Promontoria heeft voldaan. Op 16 december 2016 heeft Promontoria onder meer de executoriale verkoop van de bedrijfsunits aangezegd.

Bij dagvaarding van 31 mei 2017 hebben betrokkene sr. en eiser jr. een kort geding aanhangig gemaakt bij de rechtbank waarin zij hebben gevorderd:

  • Promontoria te verbieden het onroerend goed te verkopen (te veilen);
  • Promontoria te verbieden om de kredietovereenkomst met eisers c.s. op te eisen dan wel op te zeggen dan wel het nemen van rechtsmaatregelen, waaronder begrepen uitwinning van zekerheden, in verband met een opeising dan wel opzegging van de kredietovereenkomst met eisers c.s.
  • Op 8 juni 2017 heeft de zitting plaatsgevonden, waarna de zaak is aangehouden om partijen inde gelegenheid te stellen een minnelijke regeling te treffen.
Bij arrest van het hof Den Haag van 15 juni 2017 is betrokkene sr. persoonlijk in staat van faillissement verklaard. Sindsdien zijn geen rente- of aflossingsbetalingen meer gedaan. De voor 20 juni 2017 geplande veiling heeft geen doorgang gevonden wegens het faillissement van betrokkene sr. en het kort geding is verder aangehouden. Uiteindelijk heeft op 12 april 2018 opnieuw een zitting plaatsgevonden.

De voorzieningenrechter heeft de zaak (van toen nog alleen eiser jr. tegen Promontoria) uiteindelijk verwezen naar de bodemrechter opdat voor die rechter zal worden voortgeprocedeerd. Voor de duur van de procedure voor die rechter heeft hij de vorderingen van eiser jr. op straffe van dwangsommen toegewezen. In hoger beroep is deze uitspraak vernietigd en zijn de vorderingen van eiser jr. alsnog afgewezen.

Promontoria heeft haar vorderingen op betrokkene sr. bij akte van 10 oktober 2019 gecedeerd aan Ortolan. Na overleg over een minnelijke regeling tussen Ortolan en eiser jr. dat niet tot resultaat heeft geleid, heeft Ortolan op 13 februari 2020 aan eiser jr. laten weten tot veiling van het onroerend goed over te gaan. Vervolgens hebben wederom onderhandelingen plaatsgevonden, dit keer over de mogelijke overname van de leningen van betrokkene sr. door een bekende van eiser jr. In april 2020 is deze partij afgehaakt.

Op 10 juli 2020 heeft de Hoge Raad in twee zaken van twee andere leningnemers uit de door Promontoria van Van Lanschot overgenomen portefeuille arrest gewezen naar aanleiding van door de rechtbank Amsterdam gestelde prejudiciële vragen. In die arresten (ECLI:NL:HR:2020:1274 en 1276) heeft de Hoge Raad uitgelegd dat op een niet bank als Promontoria na cessie van een bank op grond van de redelijkheid en billijkheid ook zorgplichten kunnen komen te rusten jegens de leningnemer. Dit kan ertoe lijden dat de niet bank zich jegens de leningnemer op dezelfde wijze moet gedragen als kan worden gevergd van een redelijk handelende bank. Dit geldt ook indien de overeenkomst van geldlening door de leningnemer niet of niet volledig is nagekomen.

Het geschil in conventie

Eiser jr. vordert primair:

  • Ortolan te verbieden verdere executiemaatregelen te nemen, zoals de (executie-)verkoop van de bedrijfsunits;
  • Ortolan te verbieden de kredietovereenkomst met eisers c.s. op te eisen dan wel rechtsmaatregelen te nemen, waaronder begrepen uitwinning van zekerheden in verband met de opeising/opzegging;
  • eisers c.s. ten minste een termijn van 60 maanden te gunnen voor het aflossen van de kredietovereenkomst.
Subsidiair:

  • Ortolan te gelasten de kredietovereenkomst voort te zetten.
Het geschil in reconventie

Ortolan vordert de vordering van eiser jr. af te wijzen en eiser jr. te verbieden een procedure te beginnen tegen Ortolan.

De beoordeling conventie en reconventie

Eiser jr. heeft in dit kort geding alleen met algemene stellingen (die hij ook in de eerdere procedure tegen Promontoria die leidde tot het arrest van 2 april 2019 naar voren heeft gebracht) betwist dat de cessies aan Promontoria en vervolgens aan Ortolan rechtsgeldig zijn. Over de rechtsgeldigheid van de cessie aan Promontoria heeft het hof al geoordeeld en het arrest van de Hoge Raad noopt de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel.

Het hof heeft in zijn arrest van 2 april 2019 – zoals Ortolan terecht heeft aangevoerd – reeds geoordeeld dat Promontoria mocht overgaan tot executoriale verkoop van het onroerend goed. In dit kort geding heeft eiser jr. ook geen andere of nieuwe argumenten naar voren gebracht om zijn stelling te onderbouwen dat de nieuwe cessionaris, Ortolan, niet tot verkoop van het onroerend goed mag overgaan.

De voorzieningenrechter komt hierdoor tot de conclusie dat eiser jr. misbruik maakt van procesrecht door zonder nieuwe argumenten en zonder dat sprake is van nieuwe feiten precies dezelfde vorderingen in te stellen.

Dat de Hoge Raad in zijn arresten van 10 juli 2020 heeft geoordeeld dat de verhouding tussen Ortolan (en daarvoor Promontoria) en eisers c.s. wordt beheerst door de redelijkheid en billijkheid, maakt dit niet anders. Het hof had immers al beoordeeld of Promontoria onredelijk had gehandeld en geoordeeld dat dit niet het geval was. Bovendien zijn de arresten van de Hoge Raad gewezen nadat de dagvaarding was uitgebracht en kunnen dus niet de aanleiding zijn geweest voor eiser jr. om de vorderingen tegen Ortolan in te stellen.

De voorzieningenrechter sluit af met de vragen of Van Lanschot haar zorgplicht heeft geschonden en of Promontoria in strijd met de redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld, door niet (tijdig) in te gaan op brieven en het krediet te snel in zijn geheel op te eisen. Deze vragen zullen op vordering van eisers c.s. (moeten) worden beoordeeld in een bodemprocedure en dit zal kunnen leiden tot een verplichting tot schadevergoeding in het voordeel van eisers c.s.

De voorzieningenrechter weigert de gevraagde voorzieningen en verbiedt eiser jr. een nieuwe procedure te entameren die erop gericht is de aangezegde executie van het onroerend goed te verhinderen.

Lees hier de hele uitspraak.

Financieel Recht Advocaten

Heeft u het vermoeden dat u schade heeft geleden door uw bank? Neem dan hier vrijblijvend contact op met een van onze advocaten. Ons kantoor heeft ruime ervaring met het procederen tegen banken, tussenpersonen, financieel adviseurs, hypotheekadviseurs, beleggingsadviseurs alsmede vermogensbeheerders.

Neslihan Karacaoglan

Wij staan voor u klaar

  • Tegen financiële dienstverleners
  • 10+ jaar ervaring
  • Eerlijk en transparant
Neem contact op

Wij helpen u graag

  • Tegen financiële dienstverleners
  • 10+ jaar ervaring
  • Eerlijk en transparant