Uitspraak: Rabobank wint zaak: Waarom de rechter besliste om de bankrelatie te beëindigen

Onlangs heeft de rechtbank Amsterdam een belangrijke uitspraak gedaan in een zaak tussen een groep ondernemers en de Coöperatieve Rabobank U.A. (hierna “de Bank”). De ondernemers, vertegenwoordigd door Eiser X, eisten in kort geding de voortzetting van hun bankrelatie met de Rabobank. De Bank had echter besloten om de relatie te beëindigen op basis van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). De rechtbank oordeelde uiteindelijk in het voordeel van de Bank. In dit artikel zullen we de kernpunten van deze zaak bespreken en de juridische achtergrond verduidelijken.

De achtergrond van het geschil

Eiser X is de (indirecte) enige bestuurder van Lion Financial Service Holding BV en Lion Investment Group BV (“LFS” en “LIG”). X is ook gelieerd aan Advice & Brokerage BV (“A&B”). In 2021 en 2022 verzocht de Rabobank X en zijn ondernemingen om uitleg te geven over hun bedrijfsmodel. In december 2022 beëindigde de Bank de relatie met X en zijn ondernemingen, en ook met A&B, op grond van artikel 5 lid 3 van de Wwft. De reden: het bedrijfsmodel bleek onduidelijk, en er werden aanzienlijke geldstromen geconstateerd die niet goed te verklaren waren. De ondernemers stapten naar de rechter om de voortzetting van de bankrelatie af te dwingen.

Beoordeling van het geschil

De voorzieningenrechter begon met het benadrukken dat de Bank contractueel de bevoegdheid heeft om een bankrelatie te beëindigen volgens artikel 35 van de Algemene Bankvoorwaarden (ABV). Echter, zo benadrukte de rechter, een opzegging moet altijd worden getoetst aan de maatstaven van redelijkheid en billijkheid, zoals vastgelegd in artikel 6:248 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Bovendien moet de bank altijd rekening houden met haar bancaire zorgplicht volgens artikel 2 van de ABV.

In dit geval betoogde de Bank dat zij niet in staat was om haar cliëntenonderzoek naar behoren uit te voeren, wat leidde tot de beslissing om de relatie te beëindigen op grond van artikel 5 lid 3 van de Wwft. De Bank lichtte toe dat er grote sommen geld werden verplaatst tussen de verschillende entiteiten, leningen werden verstrekt zonder duidelijke bestemming, en dat gelden vaak direct naar de privérekening van X werden overgemaakt. Bovendien waren het bedrijfsmodel en de werkelijke activiteiten van de betrokken ondernemingen onduidelijk. De antwoorden van X op vragen van de Bank werden als niet-informatief beschouwd.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de Bank, in voorlopige zin, voldoende had aangetoond dat zij op basis van de Wwft de relatie met de ondernemers moest beëindigen. De Bank had enkele opmerkelijke transacties benoemd waarover zij al in haar eerste informatieverzoek vragen had gesteld. Desondanks bleef er na latere informatieverzoeken onduidelijkheid bestaan over de werkelijke activiteiten en het bedrijfsmodel van LFS en LIG. Er waren nog steeds terechte twijfels over de legitimiteit van bepaalde transacties, en de advocaat van de ondernemers slaagde er niet in deze twijfels tijdens de zitting weg te nemen.

Eindoordeel

De voorzieningenrechter wees de gevraagde voorzieningen af en veroordeelde de ondernemers tot het betalen van de proceskosten.

Voor juridisch advies met betrekking tot financiële regelgeving kunt u contact opnemen met onze advocaten van Financieel Recht Advocaten.

Jamiro van de Wiel

Wij staan voor u klaar

  • Tegen financiële dienstverleners
  • 20+ jaar ervaring
  • Eerlijk en transparant
Neem contact op

Wij helpen u graag

  • Tegen financiële dienstverleners
  • 20+ jaar ervaring
  • Eerlijk en transparant