Rechtbank Amsterdam bevestigt recht van ABN AMRO om bancaire relatie te beëindigen
In een recente uitspraak van de rechtbank Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2025:884) heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat ABN AMRO Bank N.V. gerechtigd was de bankrelatie met haar klanten [eiser 1], Bainbridge B.V. en [eiser 3] te beëindigen. Dit kort geding draaide om de vraag of ABN AMRO verplicht kon worden om de bancaire dienstverlening voort te zetten, ondanks zorgen over integriteit, sanctierisico’s en reputatieschade. De vordering van eisers werd afgewezen, waarmee de bank haar beslissing tot beëindiging kon doorzetten.
Achtergrond van de zaak
[eiser 1] is een onderneming die sinds 2007 gelden beheert van drie Libische staatsfondsen, de zogenaamde Upper Brook fondsen. Deze fondsen, met een gezamenlijke waarde van 700 miljoen Amerikaanse dollar, waren afkomstig van Libische staatsbedrijven die destijds onder controle stonden van het Gaddafi-regime. Na de val van dit regime in 2011 werden de tegoeden van deze fondsen bevroren onder sanctiewetgeving van de Verenigde Naties, de Verenigde Staten en de Europese Unie.
ABN AMRO was al sinds 2009 de huisbankier van [eiser 1]. Echter, vanwege integriteitsrisico’s en verhoogde nalevingsvereisten, startte de bank in de daaropvolgende jaren diverse klantonderzoeken. Deze onderzoeken hadden betrekking op de naleving van wetgeving op het gebied van anti-witwasbeleid en internationale sanctieregels.
Juridische strijd en opzegging door ABN AMRO
ABN AMRO besloot in 2017 om de bancaire relatie met Bainbridge en [eiser 1] te beëindigen, verwijzend naar integriteits- en reputatierisico’s. Dit besluit werd opnieuw bevestigd in 2020 en 2021, waarbij de bank strengere voorwaarden oplegde voor het gebruik van de bankrekening. Ondanks deze voorwaarden bleek dat er toch transacties plaatsvonden die niet voldeden aan de opgelegde beperkingen. Zo werden er bedragen ontvangen van partijen die niet op de goedgekeurde lijst stonden en werd de limiet van 3 miljoen euro per jaar overschreden.
In 2023 werd in een arrest van het gerechtshof Amsterdam vastgesteld dat er geen concrete feiten waren die aantonen dat [eiser 1] zich schuldig had gemaakt aan illegale activiteiten. Dit leidde ertoe dat de onderneming recht had op achterstallige managementvergoedingen ter waarde van ruim 64,5 miljoen dollar. Toch bleef ABN AMRO van mening dat de integriteitsrisico’s te groot waren om de bancaire relatie voort te zetten. Daarom werd op 28 oktober 2024 de definitieve opzegging aangekondigd, met plaatsing van de betrokken partijen op de interne CAAML-lijst voor een periode van vijf jaar.
Oordeel van de voorzieningenrechter
De rechtbank benadrukte in haar vonnis dat banken contractvrijheid hebben bij het aangaan en beëindigen van klantrelaties, maar dat dit niet onbegrensd is. De opzeggingsbevoegdheid van een bank moet worden getoetst aan de redelijkheid en billijkheid, evenals aan de bancaire zorgplicht. Tegelijkertijd hebben banken op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) een verantwoordelijkheid om risico’s te signaleren en te mitigeren. Indien een bank haar klantonderzoek niet kan voltooien, is zij wettelijk verplicht de relatie te beëindigen.
De voorzieningenrechter oordeelde dat ABN AMRO voldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van:
Integriteitsrisico’s: [eiser 1] had de eerder opgelegde voorwaarden geschonden door ongeoorloofde transacties te verrichten en het maximaal toegestane transactiebedrag te overschrijden.
Sanctierisico’s: Omdat [eiser 1] verbonden is aan de Upper Brook fondsen, was niet voldoende vast te stellen dat er geen overtreding van sanctiewetgeving plaatsvond.
Reputatieschade en onduidelijke herkomst van vermogen: De rechtbank erkende dat de betrokken gelden afkomstig waren uit de Libische olie-industrie onder het Gaddafi-regime, een periode waarin corruptie en zelfverrijking wijdverbreid waren. Dit bracht risico’s met zich mee die ABN AMRO niet kon overzien.
De voorzieningenrechter was daarom van oordeel dat ABN AMRO zowel contractueel als wettelijk gerechtigd was om de klantrelatie te beëindigen en dat de belangen van de eisers niet zwaarder wogen dan die van de bank. Hierdoor werden alle vorderingen van [eiser 1], Bainbridge en [eiser 3] afgewezen.
Gevolgen en bredere implicaties
Dit vonnis bevestigt dat banken een aanzienlijke mate van beoordelingsvrijheid hebben bij het beëindigen van relaties met klanten die zij als risicovol beschouwen. De uitspraak onderstreept ook hoe belangrijk het is voor ondernemingen om te voldoen aan de eisen die banken stellen op het gebied van compliance en transparantie.
Daarnaast laat deze zaak zien hoe streng de naleving van de Wwft en sanctiewetgeving is. Zelfs als een organisatie niet direct onder sancties valt, kan de indirecte betrokkenheid bij entiteiten met een verleden in risicolanden zoals Libië ertoe leiden dat banken extra waakzaam zijn en hun klanten onderzoeken.
Voor bedrijven en particulieren die te maken krijgen met een opzegging van hun bankrekening of andere bancaire diensten, is het essentieel om juridisch advies in te winnen. Financieel Recht Advocaten is gespecialiseerd in geschillen met banken, leningen en hypotheekverstrekkers. Heeft uw bank uw rekening opgezegd of beperkingen opgelegd? Neem dan contact op met Financieel Recht Advocaten voor deskundig juridisch advies en ondersteuning in uw zaak.